Zum Seeblick



    Het water wat zich boven mijn hoofd verzamelde was zo weinig, een stroompje van enkele centimeters wat zich langzaam verplaatste. Doorzichtig bloed op het lichtblauwe gaas van mijn binnentent. Dit kon geen kwaad dat wist ik zeker. Het had de hele nacht al geregend en het regende nog steeds. Ik kleedde me aan. Ontbijten in de tent. Duits brood met kaas zonder boter. In mijn regenpak stapte ik op mijn gele huurfiets. De hele camping zal wel hebben gedacht; "Waar gaat die man zo vroeg naar toe? Om te beginnen Grünau, slechts negen kilometer van mijn camping in Krossinsee. Met de S-Bahn naar de Potsdamer Platz. Daar moest het in de buurt zijn. In een hypermodern ondergronds winkelcentrum stonden de internet PC’s op een loopbrug. Ik was op zoek naar een verboden plek, keek bezorgd om me heen of er iemand meekeek. Alsof ik een subversieve actie aan het voorbereiden was. Binnen enkele minuten had ik het adres in de Wilhelmstraße. Het regende nog steeds. Met mijn zojuist gekochte paraplu liep ik kordaat op mijn doel af. De spanning steeg. De Wilhelmstraße is een lege straat. Ooit plat gebombardeerd. Nu niet meer dan een paar saaie gebouwen, nietszeggende gele flatjes. Het enige wat ik zag was een oneindig lege vlakte van water met vage beelden van ruines. Pure macht. Stilte. Een kracht die in staat is tot massavernietiging waarin alleen totale overgave resteert. Ontsnapping is niet mogelijk. Alles is leeg. Dit is geen mensenwerk, dat was nu wel duidelijk. Niet de schuld van een man of een groep mensen. Het werkelijke kwaad kent geen gezicht. In de fantasie is alles mogelijk, totdat de werkelijkheid zulke bizarre vormen aanneemt dat het mijn stoutste dromen of extreemste angsten overtreft. Wat er ook nog zou volgen. Het zou nooit meer hetzelfde zijn. Terug op de camping regende het nog steeds. Op het platte dak van mijn tent lag nu een kuil vol water. Liters water. Met enige huivering opende ik de ritsen van mijn tent. Alles zag er hetzelfde uit. De schade was beperkt, hoopte ik. Alle schone kleding in mijn volle reistas bleek totaal doorweekt. Het water stroomde er uit als een kletsnatte dweil. Ik liep meteen naar de receptie en vroeg om een föhn. Die hadden ze niet. Net alsof een föhn genoeg zou zijn deze drijfnatte kleren te drogen. Er was ook geen centrifuge en ik besefte dat mijn campeeravontuur was beëindigd. Ik mocht een kamer in bungalow 7 huren. Het regende nog steeds keihard, de ‘Oostblokhuisjes’ had ik snel gevonden. Bungalow 7 had slechts één glazen deur. Ik begreep het niet meer. Onverwachts werd de deur geopend door een blond Mädchen. Deze engel in nood, slechts gehuld in een short en T-shirt, legde me vriendelijk uit waar mijn kamer was. Vier kamers met een gedeelde gang. Mijn kamer was droog en rook prettig schoon. De natte kleren lagen op een plastic stoel in de gang. Voldaan kroop ik mijn schone bed. Het ontbrak mij aan niets. Bijna niets.